Het huidig belastingreglement op drijfkracht geldt tot 31 december 2025.
Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie-en gemeentebelastingen en latere wijzigingen.
Dit decreet regelt de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van de gemeentebelasting.
De raad keurt het reglement op de belasting op drijfkracht voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025 goed als volgt:
Artikel 1
Er wordt voor een termijn eindigend op 31 december 2025 een gemeentebelasting gevestigd op drijfkracht ten laste van de nijverheids-, handels- of landbouwbedrijven van 33,00 EUR per kilowatt. De belasting wordt geheven vanaf de 41e kilowatt op de motoren, ongeacht de krachtbron welke deze motoren in beweging brengt.
De belasting is verschuldigd voor de motoren die de belastingplichtige voor de exploitatie van zijn inrichting op het grondgebied van de gemeente gebruikt.
De belasting wordt gevestigd op de hierna vermelde grondslagen:
1° heeft de inrichting van de belanghebbende slechts één motor, dan wordt de belasting gevestigd volgens de kracht opgegeven in het besluit waardoor vergunning tot het plaatsen van de motor verleend wordt of akte van die plaatsing gegeven wordt.
2° heeft de inrichting van de belanghebbende verscheidene motoren, dan wordt de belastbare kracht vastgesteld op grond van de som van de krachten opgegeven in het besluit, waardoor vergunning tot het plaatsen ervan verleend wordt of akte van die plaatsing gegeven wordt.
Voor de inrichting tot en met 30 motoren wordt de gezamenlijke belasting per bedrijf verminderd met 1% per belastbare motor.
Voor de inrichting met 31 motoren en meer wordt de gezamenlijke belasting per bedrijf verminderd met 30%.
De kracht van de hydraulische toestellen wordt in gemeen overleg met de belastingplichtige door het college van burgemeester en schepenen vastgesteld.
In geval van onenigheid staat het de belastingplichtige vrij een tegenexpertise uit te lokken.
1° De motor die gans het jaar niet gebruikt wordt.
Het niet gebruiken van de motor voor een ononderbroken periode van ten minste één kalendermaand geeft aanleiding tot belastingvermindering in verhouding tot het aantal maanden van niet-gebruik op voorwaarde dat de buitengebruikstelling en wederingebruikneming van de motor onmiddellijk bij aangetekend schrijven bericht wordt aan het gemeentebestuur.
Voor de berekening van de belastingvermindering gaat het niet-gebruik van de motor eerst in na ontvangst van het eerste bericht. In geval van belastingvermindering wegens gedeeltelijk stilleggen, wordt de kracht van de motor voorzien van een verminderingsprocent dat op de inrichting van de belastingplichtige toegepast is.
Met een inactiviteit voor de duur van één maand wordt gelijkgesteld de activiteit die beperkt is tot één dag werk op vier weken in de bedrijven die met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een akkoord hebben aangegaan inzake de activiteitsvermindering om een massaal ontslag van personeel te voorkomen.
Met een inactiviteit voor een duur van één maand wordt eveneens gelijkgesteld de inactiviteit gedurende een periode van vier weken, gevolgd door een activiteitsperiode voor één week, als het gebrek aan werk te wijten is aan economische oorzaken.
De bouwondernemingen die verplaatsbare motoren gebruiken, mogen voor iedere aan de belasting onderworpen machine een boekje houden waarin worden vermeld de dagen gedurende dewelke de machine in gebruik is en de werf waar zij is opgesteld, met dien verstande dat te allen tijde fiscaal toezicht kan en mag worden uitgeoefend.
Deze procedure wordt voorbehouden aan de bouwondernemingen die een regelmatige boekhouding voeren en na schriftelijke aanvraag, gericht aan het college van burgemeester en schepenen, hiertoe toelating bekomen hebben.
2° De motor van de rijtuigen die onder de verkeersbelasting op de autovoertuigen valt of die speciaal van deze belasting is vrijgesteld door een bepaling van de desbetreffende samengeordende wetten.
3° De motor aangewend tot het aandrijven van een elektriciteitsgenerator (dynamo of alternator) voor het gedeelte van zijn vermogen overeenstemmende met dat benodigd voor het aandrijven van de generator.
4° De motor in beweging gebracht door de wind of door een natuurlijke waterafloop.
5° De motor uitsluitend gebruikt in de diensten van de openbare besturen en andere openbare inrichtingen en instellingen, instellingen waar zieken en gebrekkigen verzorgd worden inbegrepen.
6° De persluchtmotor.
7° De motor van een draagbaar toestel.
8° De motor gebruikt voor grondbemaling voor openbare werken en voor het leegpompen van werkplaatsen.
9° De motor gebruikt voor hygiënische ventilatie en verlichtingstoestellen.
10° De reservemotor, namelijk de motor die een reservewerktuig of fabricatiemachine aandrijft, dit is deze waarvan de werking niet onmisbaar is voor de normale werking van de fabriek en die slechts werkt in uitzonderingsgevallen voor zover zijn tewerkstelling niet tot gevolg heeft dat de productie van de inrichting verhoogd wordt.
De vrijstelling wordt niet verleend voor de onmisbare reserve in de inrichtingen als elektrische centrales, fabrieken, werkhuizen en werven met dag- en nachtbedrijf; in deze inrichtingen wordt als onmisbaar aangerekend één reservemachine per categorie van machines die dezelfde rol vervullen, indien er reserve voorhanden is.
11° De wisselmotor, d.i. deze die uitsluitend bestemd is voor hetzelfde werk als een andere welke hij tijdelijk moet vervangen.
De reserve- en wisselmotoren kunnen aangewend worden om tezelfdertijd te werken als deze die normaal gebruikt worden gedurende de nodige tijd om de voortzetting van de productie te verzekeren.
12° De onlangs geplaatste motor die niet het normaal rendement levert, omdat de daarmede te drijven installaties onvolledig zijn, met dien verstande dat de niet-gebruikte kracht, uitgedrukt in kilowatt, aangezien wordt als reservekracht in zover zij 20 % van de in het vergunningsbesluit opgegeven kracht niet overtreft.
Deze kracht wordt voorzien van het verminderingsprocent dat op de inrichting van belanghebbende is toegepast. In zulk geval is de aangegeven kilowatt slechts geldig voor drie maanden en moet de aangifte om het kwartaal hernieuwd worden zolang deze uitzonderingstoestand duurt. Voor de toepassing van dit lid wordt onder “onlangs geplaatste motor” verstaan, deze - met uitzondering van alle andere - waarvan de inwerkingstelling dateert van het voorgaande of van het voorlaatste jaar. In speciale gevallen mogen deze termijnen verruimd worden.
13° Het gedeelte niet gebruikte kracht indien fabricatiemachines, uit oorzaak van ongeval, niet in staat zijn om meer dan 80 % van de door een belastbare motor geleverde kracht te verbruiken. In dit geval wordt slechts de verbruikte kracht van de motor belast, uitgedrukt in kilowatt, op voorwaarde dat de gedeeltelijke activiteit ten minste drie maanden geduurd heeft en dat de beschikbare kracht niet voor andere doeleinden gebruikt werd. Belanghebbende kan slechts belastingvermindering verkrijgen, nadat hij met per post aangetekende of tegen ontvangstbewijs afgegeven berichten aan het gemeentebestuur eensdeels de datum van het ongeval en anderdeels de datum van de wederingangstelling heeft aangegeven.
Het buiten gebruik stellen van een motor wegens ongeval moet binnen acht dagen genotificeerd worden.
Voor de berekening van de belastingvermindering gaat het niet-gebruik van de motor eerst in na ontvangst van het eerste bericht. De belanghebbende moet bovendien, op verzoek van het gemeentebestuur, alle stukken voorleggen waardoor de waarachtigheid van zijn verklaringen kan nagegaan worden.
14° De motor voor familiaal huishoudelijk gebruik.
15° De motoren die in gasstations gebruikt worden om de compressoren aan te drijven welke instaan voor het drukregime in vervoerleidingen.
Wanneer de installaties van een nijverheidsbedrijf voorzien zijn van meetapparaten voor het maximum kwartuurvermogen, waarvan de opnemingen maandelijks door de leveranciers van elektrische energie worden gedaan met het oog op het factureren ervan en in geval dat bedrijf belast werd op grond van het bepaalde in de artikelen 1 tot 3 gedurende een periode van tenminste twee jaar, wordt het bedrag der belastingen betreffende de volgende aanslagjaren, op verzoek van de exploitant, vastgesteld op basis van een belastbaar vermogen, bepaald in functie van de variatie, van het ene tot het andere jaar, van het rekenkundig gemiddelde der twaalfmaandelijkse maximum kwartuurvermogens.
Daartoe berekent het bestuur de verhouding tussen het vermogen, dat voor het jongste belastingjaar op grond van het bepaalde in de artikelen 2 tot 5 aangeslagen werd en het rekenkundig gemiddelde der twaalf maandelijkse kwartuurvermogens opgenomen tijdens hetzelfde jaar; deze verhouding wordt “verhoudingsfactor” genoemd.
Vervolgens wordt het belastbaar vermogen elk jaar berekend door vermenigvuldiging van het rekenkundig gemiddelde der twaalf maximum kwartuurvermogens van het jaar met de verhoudingsfactor.
De waarde van de verhoudingsfactor wordt niet gewijzigd, zolang het rekenkundig gemiddelde van de maximum kwartuurvermogens van een jaar niet meer dan 20% verschilt van die van het refertejaar, dit wil zeggen, van het jaar dat in aanmerking werd genomen voor de berekening van de verhoudingsfactor. Bedraagt het verschil meer dan 20 %, dan telt het bestuur de belastbare elementen teneinde een nieuwe verhoudingsfactor te berekenen.
Om het voordeel van de bepalingen van dit artikel te genieten, moet de exploitant voor 31 januari van het belastingjaar een schriftelijke aanvraag bij het gemeentebestuur indienen met opgave van de maandelijkse waarden van het maximum kwartuurvermogen, welke in zijn installaties werden opgenomen tijdens het jaar voorafgaande aan dat met ingang waarvan hij om de toepassing van deze bepalingen verzoekt; hij moet er zich voorts toe verbinden bij zijn jaarlijkse aangifte de opgave der maandelijkse waarden van het maximum kwartuurvermogen, vermeld op de facturen voor levering van elektrische energie, te controleren.
De exploitant die deze wijze van aangifte, controle en aanslag kiest, verbindt zich door zijn keuze voor een tijdvak van vijf jaar.
Behoudens verzet van de exploitant of van het bestuur bij het verstrijken van het optietijdvak, wordt dit stilzwijgend verlengd voor een nieuw tijdvak van vijf jaar.
De telling van de belastbare elementen wordt gedaan door de beambten van het gemeentebestuur.
De belastingplichtige ontvangt hiertoe vanwege het gemeentebestuur een aangifteformulier dat door hem, behoorlijk ingevuld en ondertekend, voor de erin vermelde vervaldatum moet worden teruggestuurd.
De belastingplichtige die geen aangifteformulier heeft ontvangen, is gehouden voor 1 april van het belastingjaar aan het gemeentebestuur de voor de aanslag noodzakelijke gegevens ter beschikking te stellen.
Bij gebrek aan een aangifte of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige wordt de belasting ambtshalve ingekohierd.
Vooraleer wordt overgegaan tot de ambtshalve vaststelling van de belastingaanslag, betekent het college van burgemeester en schepenen, aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van de kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.
Op de ambtshalve ingekohierde belasting zal een belastingverhoging van 100% worden toegepast en afzonderlijk in het kohier en op het aanslagbiljet worden vermeld.
De exploitant is gehouden de eventuele veranderingen of verplaatsingen, welke zijn installatie in de loop van het jaar mocht ondergaan, aan het gemeentebestuur bekend te maken, behoudens wanneer hij op geldige wijze de regeling bedoeld bij artikel 4 heeft gekozen.
De vestiging en de invordering van de belasting, evenals de regeling van de geschillen terzake, gebeurt volgens de modaliteiten vervat in het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure en latere wijzigingen.
De raad heft de voorgaande raadsbesluiten in verband met het belastingreglement op drijfkracht met ingang van 1 januari 2023 op.